de Volkskrant May 25, 1998

Cab LegsPress

New Yorkse ERS Toont Dat Het Verhaal Er Niet Toe Doet

van Marian Buijs

Even zijn we als argeloze bezoekers in verwarring als na de eerste scène twee mensen uit het publiek opstaan en zich rustig, maar opvallend uit de voeten maken. Horen die er nou bij of niet? Tenslotte rennen de acteurs ook telkens de tribune op, of de kleedkamer in en uit. Een laatkomer met een programma in zijn hand oogt als een bezoeker. Maar nee, hij schiet de kleedkamer in.

Van een beetje verwarring zijn deze Amerikaanse acteurs in Cab Legs niet vies. Het toeval krijgt bij hen alle ruimte. Zeggen ze. Want natuurlijk zijn de meeste van die ‘toevalligheden’ bewust aangericht.

De New Yorkse theatergroep Elevator Repair Service (ERS) is een hit in het alternatieve theatercircuit. Hun regisseur John Collins is de geluidsman van de Wooster Group en dat is niet de enige overekomst. Net als de Woosters heeft ook ERS een broertje dood aan al te gelikt en voorspelbar toneel, zeker zoals dat op de podia van Broadway gebruikelijk is.

De plot van Cab Legs (Taxibenen) mag dan ontleend zijn aan Summer and Smoke van Tennessee Williams, en het varhaaltje veel weg hebben van een soap: Linda ontmoet arts, voelt wat voor hem, maar zus Maggie, haar demente moeder en haar vader zitten het stel in de weg. Maar de fragmentarische manier waarop het wordt gepresenteerd, haalt die vergelijking totaal onderuit.

Het is alsof de regisseur zijn spelers met een handicap het toneel op heeft gestuurd. Linda heeft last van magenkrampen, tijdens haar conversatie ontsnapt haar telkens een hoge, snerpende boer. Maggie heeft zulke kraakschoenin aan dat haar zenuwachtig wippende voet een oorverdovend lawaai maakt. terwijl de arts wordt beheerst door een hinderlijke neiging om onzichtbare beestjes uit de nek van Linda te plukken.

Soms lijken de spelers zo weggestapt uit cartoons, gesteund door tal van bizarre geluidseffecten. Maar even later betrap je ze op een ongehoord levensechte dialoog. Niet dat het daarmee een gestroomlijnd verhaal wordt, integendeel. Dit streven naar ‘echtheid’ op het toneel, betekent bij hen dat elke aarzeling, de angst voor het publiek, of het wachten op elkaar, dingen die bij een gangbare voorstelling juist worden weggemoffeld, hier open en bloot worden getoond.

Hoe komisch en ontwapenend dat dikwijls ook is, het heeft één nadeel: de acteurs praten ook ‘net echt’ tegen elkaar. Op de geluidssterkte die bij een onderonsje hoort. We doen ons uiterste best om de woorden op te vangen, maar het mompelen is hier verheven tot stijlfiguur. Die onverstaanbaarheid is irritant, te meer omdat de spelers zo geestig zijn dat je geen syllabe wilt missen.

Zouden die twee mensen daarom zijn opgestapt? Zo ja, dan hadden ze ongelijk. Met ongelooflijke energie en niet aflatende zelfspot combinieren deze spelers mime, dans en melodrama. Het ene moment lach je om hun mallotige gespring, even later huiver je om het neurotische gekwebbel van zo’n typische Tennessee Williams-vrouw. Kortom, het is zo’n bijzondere voorstelling, dat je je om zoiets als een verhaal al gauw niet meer bekommert.